Jack Weeda, draagt een bril en witte doktersjas

Een blik op de RUSH2A studie

In de internationale RUSH2astudie van Jacque Duncan MD, University of California, San Francisco, worden 120 patiënten verdeeld over 9 verschillende klinieken gedurende vier jaar gevolgd. Binnen deze studie worden alleen syndromale (USH2a) en niet-syndromale patiënten met mutaties in het USH2a gen (nsRP) geïncludeerd.

De studie “Rate of progression of USHer syndrome” wordt uitgevoerd op ongeveer 20 klinische locaties over de hele wereld, waaronder ook in het Radboudumc in Nijmegen. De “Foundation Fighting Blindness” financiert deze studie.
Onderzoeker Jack Weeda werkt als research optometrist in het Radboudumc aan de RUSH2A studie. Hij neemt ons mee in zijn werk en geeft ons een inkijkje in het onderzoek.

De RUSH2a-studie en de CRUSH-studie

Onlangs hebben we al kunnen lezen over de huidige stand van zaken rondom de CRUSH-studie.  Lees hier.
De CRUSHstudie is mede dankzij de Medisch Adviesraad van Stichting Ushersyndroom inhoudelijk afgestemd op de RUSH2Astudie. Dit betekent dat de onderzoeksvragen en de studiemetingen grotendeels overeen komen, zodat de resultaten van RUSH2astudie vergeleken kunnen worden met die van de CRUSHstudie. De vergelijking van de resultaten is van wetenschappelijke waarde. 

De verschillen in onderzoeken tussen beide studies liggen vooral op het werkgebied van de KNO-afdeling. Zo wordt in de CRUSHstudie meer audiologisch onderzoek gedaan en ook eenmalig een evenwichtsonderzoek verricht. Deze studie wordt onder leiding van dr. Ronald Pennings uitgevoerd. In de RUSH2A-studie wordt eenmalig een reukonderzoek uitgevoerd. De RUSH2A-studie wordt uitgevoerd onder leiding van dr. Carel Hoyng.
Aan de CRUSHstudie nemen 40 patiënten deel, terwijl aan de RUSH2Astudie internationaal zo’n 120 deelnemers meedoen waarvan er 9 uit Nederland komen. 

Lees hier meer over de overeenkomsten en de verschillen tussen de RUSH2a en de CRUSH-studie.

Jack Weeda, onderzoeker bij RUSH2A studie

Jack Weeda, research optometrist Radboudumc Nijmegen

Nieuwsgierige patiëntengroep

Jack Weeda is research optometrist op de afdeling oogheelkunde van het Radboudumc in Nijmegen. Sinds 2012 werkt hij voornamelijk voor alle wetenschappelijke onderzoeken op de afdeling via het Trial-centrum van Prof. Hoyng. In 2018 is Jack Weeda gestart met de coördinatie van de RUSH2Astudie en een jaar later ook met het oogheelkundige gedeelte van de CRUSHstudie. De afgelopen jaren heeft Jack Weeda ongeveer 60 Ushers gezien en een groot deel daarvan ziet hij nog steeds jaarlijks. 

Jack Weeda: “Ik heb inmiddels de patiëntengroep leren kennen als een nieuwsgierige, positief kritische, goed georganiseerde en zeer actieve patiëntengroep. Regelmatig verschijnen er voor mij bekende studiedeelnemers op allerlei manieren in de media en door een deelnemer heb ik zelfs onlangs bijna mijn TV-debuut gemaakt.” 

De eerste resultaten

De RUSH2Astudie is ongeveer een jaar eerder begonnen dan de CRUSH-studie en inmiddels verschijnen de eerste resultaten. Zo verscheen er onlangs een artikel over de oog- en oorheelkundige verschillen tussen mensen met Ushersyndroom en mensen met autosomaal recessieve RP (AR-RP) ofwel niet-syndromaal RP (nsRP). Patiënten met AR-RP hebben wel mutaties in het USH2a gen maar er is geen of nauwelijks sprake van gehoorverlies. Uit de eerste bevindingen is gebleken dat patiënten met Ushersyndroom een groter gezichtsveldverlies hebben dan patiënten met nsRP. Lees meer: https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/32446738/ 

Vanuit de RUSH2A-studie verscheen ook een artikel over het FSTonderzoek; een relatief nieuw onderzoek wat uitgevoerd wordt in de CRUSH en de RUSH2a-studies. Bij dit FSTonderzoek worden lichtflitsen in drie kleuren, te weten rood, blauw en wit, aangeboden en wordt van elke kleur bepaald wat de intensiteit van de flits is die nog net wordt waargenomen. De waarden uit dit onderzoek blijken een goede graadmeter te zijn voor de ernst en duur van Retinitis Pigmentosa. Mogelijk zijn deze waarden ook te gebruiken om de effectiviteit van een eventuele toekomstige therapie te meten, maar dat moet nog verder worden onderzocht. Het is voor de onderzoekers interessant om te zien of zij met de gegevens uit de CRUSH-studie, vergelijkbare resultaten kunnen meten. Hier gaan de onderzoekers binnenkort mee aan de slag. Lees dit artikel: https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/33133772/ 

Jack Weeda hoopt samen met de deelnemende patiënten de komende jaren in beide studies nog meer kleinere en misschien wel grotere ontdekkingen te doen en zo steeds meer stukjes van de Usherpuzzel op te lossen.  

Hoe gaat het met de mini-genen USH2c?

Inmiddels is het al bijna een jaar geleden dat het USH2c mini-genen onderzoek is gestart. Een 4-jarige studie die mogelijk is gemaakt door de cofinanciering van Stichting Ushersyndroom, CUREUsher en LSBS. Dankzij vele donateurs is deze studie begin 2020 gestart binnen de onderzoeksgroep van Erwin van Wijk, in het Radboudumc. Merel Stemerdink werkt als promovendus aan de ontwikkeling van een mini-gentherapie voor USH2c. In dit nieuwsbericht vertelt Merel over de stappen in het onderzoek die zij het afgelopen jaar heeft kunnen zetten! 

Merel promovendus bij het onderzoek naar USH2c-gentherapie

Merel in het aquarium, met in haar handen de tank waar de USH2c-zebravisjes in zwemmen.

De mini-genen

USH2c wordt veroorzaakt door mutaties in het USH2c-gen (ADGRV1), en deze foutjes in het gen leiden tot een progressieve vorm van erfelijke doofblindheid. In het oog zorgen deze foutjes ervoor dat het netvlies langzaam afsterft. Het doel van het project is om een mini-gentherapie te ontwikkelen om specifiek deze netvliesdegeneratie te behandelen. 

Wat de ontwikkeling van een therapie uitdagend maakt, is dat het ADGRV1 gen ontzettend groot is: dermate groot dat deze niet verpakt kan worden in het vrachtwagentje (‘virale vector’) waarmee een nieuwe gezonde kopie van het gen op de juiste plaats in het netvlies afgeleverd zou moeten worden. Vandaar dat we kunstmatig een verkorte versie van het ADGRV1 gen maken. Deze mini-genen zullen klein genoeg zijn om in een ‘virale vector’ te passen, maar tegelijkertijd moeten de mini-genen nog wel goed genoeg functioneren om het negatieve effect van de mutaties in het ADGRV1 gen te compenseren. 

Op basis van verschillende bio-informatica analyses hebben we een viertal ADGRV1 mini-genen ontworpen. Deze mini-genen bevatten de belangrijkste stukjes van het gezonde ADGRV1 gen. Afgelopen jaar hebben we al deze individuele stukjes van ADGRV1 weten te isoleren, en de komende maand ga ik starten met het aan elkaar zetten van deze stukken, om de uiteindelijke mini-genen te maken. Maar daarmee zijn we er uiteraard nog niet: daarna zullen we onderzoeken of een van deze mini-genen ook daadwerkelijk in staat is om de functie van het mutante ADGRV1 gen over te nemen.  

Zebravisjes met USH2c

Om het therapeutische effect van mini-genen te testen, hebben we afgelopen jaar een USH2c zebravis gemaakt. Zebravisjes beschikken ook over het ADGRV1 gen, en bij gezonde zebravisjes zien we dat ADGRV1, net als in de mens, in het netvlies tot expressie komt. Door middel van CRISPR/Cas-9 technologie hebben we expres foutjes aangebracht in het ADGRV1 gen van zebravissen om op die manier de ziekte na te bootsen in de vis. Afgelopen maand was erg spannend: we zijn namelijk gestart met de eerste experimenten om te kijken of de aangebrachte foutjes in het gen er ook daadwerkelijk voor zorgen dat het ADGRV1 eiwit niet meer aangemaakt wordt in de ogen van de USH2c zebravissen, en dit bleek het geval te zijn! Komend jaar zullen we aanvullend onderzoek uitvoeren om een compleet beeld te krijgen van de visuele functie van deze USH2c zebravis. Dit is belangrijk omdat dit als uitgangspunt dient om de mini-genen te gaan testen in de USH2c zebravis, zodat we kunnen vergelijken of – en in welke mate de mini-genen in staat zijn om de functie van het netvlies te herstellen. 

Afgelopen jaar zijn de eerste belangrijke stappen dus al gemaakt: de mini-genen zijn ontworpen en de eerste resultaten wijzen erop dat we een goed zebravismodel hebben ontwikkeld om de mini-genen in te testen!

Heb je naar aanleiding van dit artikel nog vragen over het onderzoek? Dan kun je contact opnemen met Merel via de mail.

Lees ook: