TOONAUDIOGRAM
De test kan op drie manieren worden afgenomen:
- Je neemt plaats in een geluiddichte kamer. Het toonaudiogram wordt afgenomen via een koptelefoon. Hiermee wordt de luchtgeleiding gemeten.
- Ook kan een meting worden gedaan waarbij, naast de koptelefoon, een trilblokje achter jouw oor wordt geplaatst. Via het bot direct achter het oor kunnen geluidstrillingen worden overgebracht naar het slakkenhuis en de gehoorzenuw. Dit heet beengeleiding. Met de beengeleidingstest kan worden vastgesteld in hoeverre je tonen van verschillende luidheid en hoogte in het slakkenhuis kunt horen.
- Ten slotte kan een meting worden gedaan waarbij je door de koptelefoon aan één kant een ruis hoort. Door bijvoorbeeld ruis op het rechteroor te laten horen, wordt voorkomen dat het geluid aangeboden op jouw linkeroor wordt opgevangen door het rechteroor. Dit heet ‘gemaskeerde meting’.
Het resultaat van een toonaudiogram-hoortest wordt genoteerd in een grafiek.
Een audiogram heeft twee assen. Op de verticale as wordt de toonsterkte en intensiteit weergegeven. Die wordt in decibel (dB) gemeten. Hoe lager op de as, hoe luider de toon. Bovenaan de as ligt de zwakste toon (0 dB), een toon die een mens normaal gesproken nog net kan horen.
Op de horizontale as worden toonfrequentie en -hoogte afgelezen. Dat wordt in Hertz (Hz) gemeten. Hoe verder naar rechts op de as, hoe hoger de frequentie. Dat is net zoals bij een piano: hoe verder de toets naar rechts staat, hoe hoger de toon. Een normaal gesprek heeft een frequentie tussen 500 Hz en 3.000 Hz.
Op een audiogram worden de resultaten voor het rechteroor met een rode lijn en voor het linkeroor met een blauwe lijn aangeduid. De lijnen geven de gehoordrempel voor elk oor weer. De resultaten kunnen voor beide oren verschillen.
De lijn in een audiogram loopt zelden recht. Bij een perceptieve slechthorendheid zien we vaak dat de lijn naar beneden duikt bij de hoge tonen. In het algemeen geldt: hoe hoger de lijnen in het audiogram, hoe beter. Hoe lager, hoe slechter.