HET ONDERZOEK BIJ DE OOGARTS

Als je een oogarts bezoekt dan wil de arts een aantal onderzoeken doen om een goed beeld te krijgen van de conditie van je ogen. Neem altijd een begeleider en een zonnebril mee naar de oogarts, want na sommige onderzoeken kunnen je ogen enige tijd geïrriteerd zijn en extra gevoelig voor licht.

METING VAN DE GEZICHTSSCHERPTE

Het bepalen van de gezichtsscherpte gebeurt meestal aan de hand van een letterkaart. Hierop staan letters van verschillende grootte. Omdat deze kaart bedacht is door dr. Snellen, wordt dit onderzoek ook wel de Snellen-methode genoemd. Je moet de letters op een afstand van 6 meter lezen. Wanneer de gezichtsscherpte afneemt,  zullen alleen de grotere letters nog leesbaar zjn. Een gezichtsscherpte van 1/10 wil zeggen dat je alleen letters kunt lezen die 10x groter zijn dan de normaal op een afstand van 6 meter te lezen letters. Op het moment dat ook de grootste letters niet meer gelezen kunnen worden, kan ervoor gekozen worden om de vingers te laten tellen. Een normaal ziende kan dit op 60 meter afstand. Lukt het iemand op een afstand van 4 meter dan is de gezichtsscherpte 4/60. Gaat ook dat niet meer dan worden handbewegingen gebruikt, normaal herkenbaar op 300 meter afstand. Zie je dit op een afstand van 2 meter dan wordt de gezichtsscherpte aangegeven met 2/300. Uiteraard zorgt de oogarts ervoor dat de slechtere gezichtsscherpte niet berust op fouten in het lenzenstelsel van het oog. Deze kunnen gecorrigeerd worden met brillenglazen.

Elektrische veranderingen onder invloed van licht (ERG)

ERG is een afkorting van Elektro-Retino-Grafie. Het gaat hierbij om een op papier uitgeschreven weergave van elektrische stroompjes die in het netvlies ontstaan en het netvlies doorlopen onder invloed van een lichtprikkel. Zoals het bij een EEG, een Elektro-Encephalo-Grafie, mogelijk is elektrische stroompjes die in de hersenen verlopen te meten aan de hoofdhuid, zo is het eveneens mogelijk elektrische stroompjes die in het oog verlopen te meten aan de buitenkant van je oog. Dit gebeurt met behulp van elektrodes. Zo’n elektrode is meestal een soort grote contactlens.

Na verdoving van het hoornvlies door middel van een oogdruppeltje wordt deze contactlens op je oog geplaatst. De contactlens is doorzichtig en met een snoertje verbonden met het ERG-apparaat. Nu kunnen er lichtprikkels aangeboden worden. Dat kan met een lamp of met een TV-scherm waar een patiënt naar moet kijken. De lichtprikkels variëren in vorm, lichtsterkte en in de snelheid waarmee opeenvolgende lichtprikkels aangeboden worden. Soms varieert de kleur van de lichtprikkel.

Voordat de echte meting begint, moet je eerst enige tijd in het donker zitten. In het duister komt het netvlies helemaal tot rust. In een tot rust gekomen netvlies zal een lichtprikkel grotere stroompjes veroorzaken en dat is nodig. Het gaat om zeer kleine elektrische signalen uit het oog die zeer moeilijk te registreren zijn. Door dezelfde lichtprikkel een aantal malen achter elkaar aan te bieden en de resultaten bij elkaar op te tellen met behulp van een computer, is het ERG-apparaat in staat de elektrische stroompjes nauwkeurig weer te geven.

Uitval van voornamelijk kegeltjes en uitval van voornamelijk staafjes geven ieder een eigen karakteristiek veranderde ERG-registratie. Op die manier levert het ERG een belangrijke bijdrage aan het onderzoek naar Ushersyndroom of Retinitis Pigmentosa. De grote gevoeligheid van het onderzoek maakt het al mogelijk om veranderingen te constateren in een stadium van het ziekteproces waarin er nog niets afwijkends is waar te nemen aan je ogen. Zelfs in een stadium waarin er nog helemaal geen klachten bestaan!

ONDERZOEK MET DE SPLEETLAMP

Met behulp van de spleetlamp kan de oogarts zeer nauwkeurig je oog kijken. Het oog mag voor dit onderzoek niet te veel bewegen. Om dit te bereiken, wordt gevraagd om je hoofd op een beugel te plaatsen met je kin op een steuntje en het je voorhoofd tegen een band. De ogen zijn daarmee precies in die positie geplaatst waarin ze onderzocht kunnen worden.

Door een microscoop kijkt de oogarts naar het oog dat verlicht wordt door een hele smalle bundel licht. De smalle bundel licht is afkomstig van een spleetvormige lichtbron, vandaar de naam van dit instrument. De vergroting van het beeld door de microscoop en de speciale manier van belichting maken het de oogarts mogelijk het hoornvlies, de iris en de lens goed te bekijken. Afwijkingen, zoals vertroebelingen van de lens, worden zo goed zichtbaar. Bij mensen met Ushersyndroom of Retinitis Pigmentosa komen lensvertroebelingen (cataract) vaak voor. Regelmatige controle door een oogarts is  zinvol, omdat cataract (staar) mogelijk operatief kan worden verholpen.

AANVULLEND ONDERZOEK

Het aanvullend onderzoek zal doorgaans niet zomaar in de onderzoeksruimte van een oogarts plaats kunnenvinden. Hiervoor is speciale apparatuur nodig die kostbaar is en daarom vaak alleen in gespecialiseerde academische ziekenhuizen aanwezig is. Het aanvullend onderzoek valt in twee categorieën uiteen: een deel van het onderzoek test de functies van het visuele systeem; een ander deel meet de elektrische veranderingen die ontstaan in het visuele systeem ten gevolge van verschillende lichtprikkels.

HET GEZICHTSVELD -ONDERZOEK

Resultaat van gezichtsveldonderzoek van het linkeroog De zwarte blokjes geven aan welk deel van het gezichtsveld niet wordt waargenomen door de onderzochte persoon. Het centrale gezichtsveld is beperkt tot ongeveer 10 graden.

Het gezichtsveld is dat deel van onze omgeving dat we kunnen waarnemen zonder onze ogen of ons hoofd te bewegen. Voor het bepalen van deze functie van het netvlies is een speciaal apparaat ontwikkeld. Voor de hoofdsteun bevindt zich een grote halve bol, met de holle binnenkant gekeerd naar de hoofdsteun. In het midden van de bol zit een punt waar je naar moet kijken. Je ogen worden apart getest. Het testlichtje verschijnt nu ergens op de binnenzijde van de bol. Zodra je het lichtje ziet, zeg je “ja” (of druk je op een knopje). Met verschillende testlichtjes over de totale binnenkant van de bol wordt zo het gehele netvlies getest en kan uitval of vermindering van de netvliesfunctie in kaart gebracht worden.

O.C.T.-scan

O.C.T. staat voor Optical Coherence Tomographu. Het is een manier om het netvlies of de oogzenuw beter in beeld te brengen en vast te leggen. Het beeld wordt verkregen met behulp van een infrarode lichtbundel. De patiënt krijgt oogdruppels die de pupillen wijder maken. Tijdens het onderzoek zit je achter een camera met je kin op een steun. Met één oog kijkt de patiënt naar een knipperend lampje. De oogheelkundig medewerker maakt vervolgens foto’s van uw ogen met infrarood licht.

HET ONDERZOEK MET DE OOGSPIEGEL

Dankzij de oogspiegel is de oogarts in staat het netvlies van het oog te bekijken door jouw pupil. Om zoveel mogelijk te kunnen bekijken, is het noodzakelijk om de pupil zo groot mogelijk te maken en te houden. Speciale druppels beïnvloeden de iris zodanig dat de pupil groot wordt en voorkomen het kleiner worden van de pupil, ondanks het felle lichtje van de oogarts. Dat felle licht is afkomstig van een lampje in het handvat van de oogspiegel en wordt via een spiegeltje in je oog geschenen. De druppels beïnvloeden niet alleen de pupilgrootte, maar ook het spiertje dat de brekingskracht van de lens varieert. Uitschakeling hiervan maakt lezen enige tijd na druppeling moeilijk tot onmogelijk. Het dragen van een zonnebril na dit onderzoek is dan raadzaam.

Normaal gesproken heeft de papil een geelrode kleur. Uitval van staafjes en kegeltjes gaat samen met een verandering van de zenuwvezels van de uitgevallen cellen en is zichtbaar als een verandering in kleur van de papil. Eerst wordt de papil bleker en in extreme gevallen tenslotte wasbleek. Vanuit de papil waaieren de bloedvaten uit over het netvlies. Soms zijn de bloedvaten nauwer dan normaal. Ook dit is, net als de verdwijning van zenuwvezels, een gevolg en niet een oorzaak van de ziekte. Vervolgens richt de oogarts de aandacht op het netvlies. Door het oog van de patiënt naar alle kanten te laten kijken kan het gehele netvlies door de verwijde pupil heen in beeld gebracht worden. De karakteristieke pigmentophopingen, waaraan Retinitis Pigmentosa zijn naam ontleent, komen hiermee in beeld. De pigmentaties vormen zwartbruine grillige figuren, vaak met kraaienpootjes of beenbalkjes vergeleken.

Donkeradaptatie

De donkeradaptatie is een maat voor de snelheid waarmee het netvlies zich aan de verschillende lichtsterktes in de omgeving kan aanpassen. Iedereen weet dat als je vanuit een helder verlichte ruimte een donkere kamer binnenstapt, je eerst helemaal niets ziet. Langzaam maar zeker zullen de voorwerpen in die donkere kamer echter duidelijker worden. De tijd die het het oog kost om deze aanpassing te volbrengen én de kleinste hoeveelheid licht die men in het donker nog net kan waarnemen, worden gemeten bij de donkeradaptatietest.
Het onderzoek vindt plaats met behulp van een soortgelijke bol als bij het gezichtsveldonderzoek. Ook nu weer ieder oog apart met je hoofd op de hoofdsteun en continue kijkend naar een klein lichtje in het midden van de bol. Eerst is het inwendige van de bol fel verlicht. Vervolgens wordt het licht in de bol uitgedaan (op het centrale lichtje waarnaar gekeken moet worden na). Je stapt als het ware een donkere kamer binnen. Nu wordt een testlichtje aangeboden, iets naast het centrale lichtje. Opnieuw moet je aangegeven of je het lichtje wel of niet waarneemt. Vlak nadat het licht is uitgegaan, is een fel lichtje nodig om wil je deze kunnen waarnemen. Naarmate het langer donker is geweest, zul je een zwakker lichtje sneller kunnen zien. Het oog past zich dan aan het donker aan. Het testlichtje wordt =hoewel steeds zwakker -toch nog waargenomen, totdat de grens is bereikt van de gevoeligheid van dat deel van het netvlies dat onderzocht wordt.

De waarneming in het donker is afhankelijk van het goed functioneren van de staafjes. Bij mensen met Ushersyndroom en Retinitis Pigmentosa bij wie de  staafjes zijn aantast, zal de uitslag van deze donkeradaptatietest dan ook vestoord zijn. Zowel de snelheid waarmee de aanpassing aan het donker plaatsvindt als de uiteindelijk bereikte grenswaarde is afwijkend. De aanpassin aan licht/donker verloopt veel langzamer en de lichtsterkte van het testlichtje dat uiteindelijk nog net waargenomen kan worden, ligt hoger d.w.z. het geteste deel van het netvlies is minder gevoelig. Mensen met een gestoorde donkeradaptatietest hebben meestal nachtblindheid als klacht.

Retina met pigmentophoping