Mijn eerste keer dat ik een man zoende die niet mijn man of vriend was
Ik schaamde me kapot en tegelijkertijd kon ik er niet veel aan doen. Negentien jaar was ik. Het was in de sportkantine waar ik na de korfbalwedstrijd nog een drankje deed. De kantine was zoals altijd gezellig met schaarse verlichting en donkerbruin meubilair. Het enige felle licht dat er was, scheen vanuit de sportzaal waar de basketballers zich nog in het zweet werkten.
Mijn vroegere trainer Marius kwam binnen, ontspannen en joviaal zoals altijd. Hij had de gewoonte om de kroegtafel rond te gaan, mannen een hand te geven en de vrouwen gedag te zoenen. Met drie zoenen op de wang, Nederlandser dan dat kon niet. Ik begon al te zweten bij de gedachte dat ik zo aan de beurt zou zijn. Niet om zijn seksuele aantrekkingskracht, sorry Marius.
‘Dag Maartje! Jij ook hier!’ Daar was ie. Tijd om te antwoorden had ik niet, smak op de ene wang, hoofd draaien, zorgen dat de neuzen elkaar niet raken, het gaat goed en dan… pats op zijn bakkes. Jakkes!
‘Getver!’ riep Marius. Gatverdamme. Gelukkig was het donker, want roder dan nu konden mijn wangen niet worden. Mopperend was Marius doorgelopen, mijn clubgenootjes staarden mij schaapachtig aan. En ik deed er het zwijgen toe. Wat moest ik zeggen? ‘Jullie weten dat ik nachtblind ben en dat ik sinds een jaar bekend ben met het Ushersyndroom?’ Of beter: ‘Sorry jongens. Dit is het risico van het vak om een Usher te zijn. Ik zoen alle mannen op de mond als ik ze in het donker tegenkom. Zelfs vrouwen. Lekker toch?’
Zullen we afspreken dat we stoppen met dat zoenen en dat we elkaar alleen nog maar gaan huggen? Ook Ushers onderling. Alles beter dan met klotsende oksels en kletterende zonnebrillen op zoek te moeten naar een vrij beschikbare wang om een welgemeende kus op te deponeren. Ik ben voor.
A lot of hugs, Maartje